Extra Oefeningen Grammatica [PDF]

  • Author / Uploaded
  • Mj
  • 0 0 0
  • Suka dengan makalah ini dan mengunduhnya? Anda bisa menerbitkan file PDF Anda sendiri secara online secara gratis dalam beberapa menit saja! Sign Up
File loading please wait...
Citation preview

Schrijf Vaardig 1, 2 en 3 Methode met grammaticale opbouw voor anderstaligen



Extra oefeningen grammaticale termen met sleutel



Marilene Gathier



u i t g e v e r ij coutinho bussum 2012



c



Deze extra oefeningen horen bij Schrijf Vaardig – Methode met grammaticale opbouw voor anders­ taligen van Marilene Gathier.



© 2012 Uitgeverij Coutinho bv Alle rechten voorbehouden. Het is docenten die de methode Schrijf Vaardig voorschrijven als verplichte literatuur, toegestaan om deze extra oefeningen te verveelvoudigen. Uitgeverij Coutinho Postbus 333 1400 AH Bussum [email protected] www.coutinho.nl Noot van de uitgever Wij hebben alle moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Personen of instanties die aanspraak maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk verzocht contact op te nemen met de uitgever. ISBN 978 90 469 0273 8 (deel 1)



978 90 469 0317 9 (deel 2)







978 90 469 0318 6 (deel 3)



NUR 114



Inhoud Inleiding  | 4 Oefeningen  | 5 Sleutel    | 16







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 3/20



Inleiding In Schrijf Vaardig worden veel grammaticale termen gebruikt. Met de toets kun je zien of je alle termen goed begrijpt, of dat je nog moet oefenen. Je kunt deze oefeningen maken als je veel fouten hebt gemaakt in de toets en als je extra wilt oefenen. Als je alle oefeningen gemaakt hebt, maak je de toets nog een keer. Deze oefeningen zijn bedoeld om de grammaticale termen te leren. Bij de oefeningen staat steeds een klein stukje theorie. Meer theorie over het gebruik vind je in de boeken. Je hoeft die theorie nu nog niet te kennen. Bijvoorbeeld: je moet wel weten wat een lidwoord is, maar nog niet wanneer je wel of niet een lidwoord gebruikt. Je kunt deze oefeningen (behalve oefening 12) ook digitaal doen op www.coutinho.nl/schrijfvaardig. De sleutel bij de oefeningen vind je achter in dit document. Veel succes!







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 4/20



Oefeningen Onderwerp (subject) en persoonsvorm (finiete verbum) Elke zin heeft een onderwerp. 1 Het boek ligt daar. 2 In de vakantie gaan we verhuizen. Het onderwerp kun je vinden met de vraag: Wie of Wat + de werkwoorden? 1 Wat ligt? het boek 2 Wie gaan verhuizen? we Een onderwerp kan nooit met een voorzetsel beginnen. Dus in de vakantie kan nooit het onderwerp zijn. Naast het onderwerp staat in een hoofdzin de persoonsvorm. Dat is het eerste werkwoord (verbum) in de zin. 1 Het boek ligt op de tafel. 2 In de vakantie gaan we verhuizen.



Oefening 1 Omcirkel het onderwerp. Zet een streep onder de persoonsvorm. In de vakantie gaan we verhuizen. 1 Mijn collega Jeanine heeft laatst in het trappenhuis van onze school opgesloten gezeten. 2 Na haar les op een avond in een lokaal boven liep ze naar beneden, naar de docentenkamer. 3 Daar zijn kasten voor boeken, mappen, enzovoort. 4 Wij laten daar tijdens de lessen altijd onze spullen liggen. 5 Met haar handen vol boeken en mappen liep ze dus naar beneden. 6 Toen Jeanine bij de verdieping met de docentenkamer aankwam, 7 wilde ze de deur tussen het trappenhuis en de gang opendoen. 8 Maar die bleek al op slot te zitten. 9 Snel liep mijn geschrokken collega terug naar boven om daar het trappenhuis uit te ­kunnen. 10 Maar boven bleken de deuren ook al op slot te zitten. 11 Mijn collega besloot toen de beveiliging te bellen 12 en ze wilde haar telefoon pakken.



Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 5/20



13 14 15 16 17 18



Maar die kon ze nergens vinden! Geen wonder, hij zat in haar tas in de docentenkamer. Toen begon Jeanine in paniek maar zo hard mogelijk te roepen. Dat had resultaat na een minuut of vijf. Er kwamen twee beveiligers om haar te bevrijden. Die zeiden: ‘Sorry voor het op slot doen van alle deuren.’



Enkelvoud (singularis) en meervoud (pluralis) Het enkelvoud is een substantief (zelfstandig naamwoord) of werkwoord voor één persoon of ding. Het meervoud is een substantief of werkwoord voor twee of meer personen of dingen. Als het onderwerp in het enkelvoud staat, staat de persoonsvorm ook in het enkelvoud. Als het onderwerp in het meervoud staat, staat de persoonsvorm ook in het meervoud.



Oefening 2 Kijk naar oefening 1 en vul in: 1 Zin 1 staat in het



(enkelvoud / meervoud)



2 Zin 2 staat in het



(enkelvoud / meervoud)



3 Zin 3 staat in het



(enkelvoud / meervoud)



4 Zin 4 staat in het



(enkelvoud / meervoud)



5 Zin 15 staat in het



(enkelvoud / meervoud)



6 Zin 16 staat in het



(enkelvoud / meervoud)



7 Zin 17 staat in het



(enkelvoud / meervoud)



8 Zin 18 staat in het



(enkelvoud / meervoud)



Oefening 3 Kijk naar oefening 1. Zet zin 11 en 12 in het meervoud. 11 12







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 6/20



Zet zin 10 en 17 in het enkelvoud. 10 17



Lijdend voorwerp (direct object) Sommige zinnen hebben een lijdend voorwerp. Dat is een persoon met wie of een ding waarmee iets gebeurt. 1 In het weekend maak ik mijn huiswerk voor de hele week. 2 Meestal moeten we een paar grammaticaoefeningen maken. Het lijdend voorwerp kun je vinden met de vraag: Wie of Wat + de werkwoorden + het onderwerp? 1 Wat maak ik? mijn huiswerk 2 Wat moeten we maken? een paar grammaticaoefeningen Een lijdend voorwerp kan nooit met een voorzetsel beginnen. Dus voor de hele week kan nooit het lijdend voorwerp zijn.



Oefening 4 Zet een cirkel om het onderwerp, een rechthoek om het lijdend voorwerp en onderstreep de persoonsvorm. In het weekend maak ik mijn huiswerk voor de hele week. 1 2 3 4 5 6 7 8



Ongeveer vier miljoen Nederlandse huishoudens hebben bij elkaar dertig miljoen huisdieren voor de gezelligheid of als een hobby. Vaak halen gezinnen met kinderen een hond of kat in huis. Huisdieren kunnen een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van kinderen. Want kinderen leren verantwoordelijkheid te nemen bij het verzorgen van een dier. Welk dier hebben de meeste huishoudens aangeschaft? Bij veel gezinnen met een huisdier is er een kat of een hond. Van deze gezinnen heeft 47% een kat. Op de tweede plaats komt de hond, bij 36% van de gezinnen met een huisdier.







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 7/20



9 Maar ook konijnen, vissen en allerlei soorten vogels hebben een goed leven in Nederlandse huishoudens. 10 Om al deze dieren aan te schaffen, te voeden en te onderhouden trekt elk gezin jaarlijks gemiddeld zo’n driehonderd euro uit.



Lidwoord, substantief, adjectief, verkleinwoord De oude man zit op een kapotte bank in het park een lekker ijsje te eten. Hij is tevreden met zijn leven. Werkwoorden zijn: zit, eten, is Lidwoorden zijn: de, het en een. Ze horen bij een substantief. Substantieven zijn: man, bank, park, ijsje en leven. Het zijn personen of dingen, of abstracte begrippen. Je kunt er een lidwoord voor zetten. Adjectieven zijn: oude, kapotte, lekker en tevreden. Ze geven meer informatie over personen of dingen.



Oefening 5 Onderstreep de lidwoorden, zet een cirkel om de adjectieven, een rechthoek om de substantieven en een driehoek om de werkwoorden. De oude man zit op een kapotte bank. 1 2 3 4



Bij makelaars of op websites waar je huizen kunt vinden, wordt veel gebruikgemaakt van bijvoeglijke naamwoorden. Zo wordt een woning aantrekkelijk voor een klant. Dit is een deel van de informatie op zo’n website over een huis in Rotterdam: In een rustig en kindvriendelijk deel van de geliefde wijk Schiebroek vindt u een ruime hoekwoning met garagebox en een geweldige circa vijftien meter diepe achtertuin op het zuidwesten. 5 De woning heeft een brede, tuingerichte woonkamer en een garagebox die vanuit de woonkamer te bereiken is. 6 De woning heeft een verzorgde, nette voortuin, en een ruime hal voorzien van garderobe. 7 U kunt hier een compleet huis naar uw zin tegen een zeer aantrekkelijke prijs kopen!







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 8/20



Verkleinwoord (diminutief) Een verkleinwoord is een substantief, maar dan voor een klein ding of kleine persoon. Het eindigt op -je / -tje / -kje / -pje / -etje / enzovoort. Bijvoorbeeld: huis – huisje tuin – tuintje woning – woninkje boom – boompje kar – karretje



huizen – huisjes tuinen – tuintjes woningen – woninkjes (let op: dus niet woningkje(s)) bomen – boompjes karren – karretjes (let op: dus niet karje(s))



Oefening 6 Maak van de substantieven in de zinnen verkleinwoorden. 1 Het kind heeft heel kleine voeten, hij heeft schoenen in de kleinste maat. Het



heeft heel kleine







, het heeft



in het kleinste



.



2 De jongen kan ook nog niet lopen op de schoenen, vooral de jonge moeder wil dat hij ze draagt. Het



kan ook nog niet lopen op de



vooral het jonge



,



wil dat hij ze draagt.



3 Ze heeft de schoenen voor haar zoon gekocht in een winkel met veel dure spullen. Ze heeft de



voor haar







met veel dure



gekocht in een .



4 Ze koopt daar ook dure kleren voor hem die hij op feesten moet dragen. Ze koopt daar ook dure



voor hem die hij op moet dragen.







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 9/20



Bijwoord, voorzetsel, voegwoord Een bijwoord geeft meer informatie bij een werkwoord (dus hoe iets gedaan wordt) of bij een adjectief. Voorbeelden zijn: snel en heel. Een bijwoord lijkt soms erg op een adjectief en ziet er soms ook hetzelfde uit. Ook woorden zoals gisteren, misschien, zo, niet zijn bijwoorden. Bijvoorbeeld: ■ De man loopt snel naar de bushalte, want de bus komt bijna. En hij wil niet te laat op zijn werk komen. Dat zou heel vervelend zijn. Als hij te laat komt, moet hij zeker ’s avonds ook langer doorwerken.



Een voorzetsel geeft een plaats of een tijd aan. Een voorzetsel staat voor een substantief (met soms een lidwoord of adjectief ertussen). Bijvoorbeeld: ■ in de bruine kast – op de oude fiets – naar huis – aan de muur



Er zijn ook werkwoorden met vaste voorzetsels (denken aan, kijken naar, enzovoort.) Een voegwoord is een woord om twee zinnen of zinsdelen te verbinden. Bijvoorbeeld: ■ Ik ben blij dat je er bent, maar ik ben wel ongerust geweest. ■ Wil je even bellen als je later komt, want dan weet ik waar je blijft.



Oefening 7 Onderstreep de bijwoorden, zet een cirkel om de voorzetsels en een rechthoek om de voegwoorden in de zin. Ik ga morgen naar de tandarts, omdat ik sinds gisteren kiespijn heb. 1 We hebben gisteren lekker gegeten in een bistro, hoewel het wel erg duur was. 2 Meestal krijg je in zo’n duur restaurant een klein beetje op je bord en je hebt na de maaltijd nog steeds honger. 3 Daarom gaan we niet zo vaak naar een bistro, maar gisteren hadden we een heel speciale reden. 4 Het was namelijk precies een jaar geleden dat we elkaar ontmoet hadden tijdens een feestje en verliefd werden op het eerste gezicht. 5 Dat wilden we natuurlijk goed vieren, terwijl we eigenlijk geen geld voor een etentje hadden.



Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 10/20



Voornaamwoorden met nadruk (accent)



zonder nadruk (accent)



Persoonlijke voornaamwoorden



ik – jij – u – hij – zij – wij – jullie – zij mij – jou – u – hem – haar – het – ons – jullie – hen/hun



ik/’k – je – u – hij/ie – ze – het/’t – we – jullie – ze me – je – u – hem/’m – haar/d’r – het/’t – ons – jullie – ze



Bezittelijke voornaamwoorden



mijn – jouw – uw – zijn – haar– ons/ onze – jullie – hun



mijn/m’n – je – uw – zijn/z’n – haar/d’r – ons/onze – jullie/je – hun



Aanwijzende voornaamwoorden



deze – die – dit – dat – zo’n – zulke



Oefening 8 Onderstreep alle persoonlijke, bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden. 1 We hebben pas nieuwe buren: een man en een vrouw zijn vorige week naast ons komen wonen met hun drie kinderen. 2 Die kinderen zijn ongeveer even oud als onze kinderen, dus ik denk wel dat ze contact met die van ons zullen leggen. 3 Er wonen niet zo veel kinderen in deze buurt, dus dat vind ik wel leuk voor mijn kinderen. 4 Volgens mij komen ze uit Marokko, aan hun uiterlijk en kleding te zien. De vrouw draagt tenminste een hoofddoek, maar hun dochters dragen er geen. 5 Ze hebben zich al even aan ons voorgesteld, ook hun namen klinken Marokkaans. 6 We hebben afgesproken dat ze binnenkort een keer koffie bij ons komen drinken. Zet nu de voornaamwoorden in de juiste kolom. Zin nr.



Persoonlijk voornaamwoord



Bezittelijk voornaamwoord



Aanwijzend voornaamwoord



1 2 3 4 5 6







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 11/20



Infinitief, imperatief en voltooid deelwoord Een infinitief is het hele werkwoord. Het is nooit de persoonsvorm in de zin. Bij een persoonsvorm zoals wil, kan, mag, moet, zal, enzovoort komt meestal nog een infinitief in de zin. Na het woord te komt ook een infinitief in de zin. De infinitief staat meestal achteraan in de zin. Bijvoorbeeld: ■ Ik moet vanavond mijn mail nog checken. Ik beloof je dan de foto’s te sturen.



Een imperatief is een bevel. Je zegt dat iemand iets moet doen. Er is dan meestal geen onderwerp in de zin. Een imperatief staat meestal vooraan in de zin. Bijvoorbeeld: ■ Kom eens hier en luister even naar me.



Een voltooid deelwoord is de werkwoordsvorm die in het perfectum en plusquamperfectum wordt gebruikt. Bijvoorbeeld: ■ Ik heb lekker gegeten.



Oefening 9 Zet een cirkel om de imperatieven, een rechthoek om de infinitieven en een driehoek om de voltooid deelwoorden in de zin. Onderstreep de andere vormen van het werkwoord. Je moet je broer nog bellen en vergeet ook je moeder niet. Die heeft vandaag weer gebeld. 1 2 3 4 5 6 7 8



Als je examen doet, kom dan wel op tijd! En zet vooral je telefoon uit voordat het examen begint. Want als je telefoon gaat, moet je met het examen stoppen. Luister ook goed naar de instructies die de examinator geeft. Doe vooral ook niet te vroeg je boekje open! Want ook dan kunnen ze je wegsturen. Als ze je wegsturen, moet je je weer opnieuw aanmelden en opnieuw betalen. Zo is dat met een cursiste gebeurd, die vergeten was haar telefoon uit te zetten.







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 12/20



De werkwoordstijden Nederlandse term



Internationale term



Voorbeeldzin



o.t.t. = onvoltooid tegenwoordige tijd



presens



Wij eten meestal om halfzeven warm.



o.v.t. = onvoltooid verleden tijd



imperfectum



Gisteren was dat anders.



v.t.t. = voltooid tegenwoordige tijd



perfectum



We hebben toen pas om acht uur gegeten.



v.v.t. = voltooid verleden tijd



plusquamperfectum



Ik had toen pas na mijn werk boodschappen gedaan.



Oefening 10 Geef de tijd van de cursief gedrukte werkwoordsvormen aan door ze op de juiste plek in het schema te zetten. 1 Op 31 december heeft een kleuter van vier jaar in Madrid tijdens een orgaantransplantatie vijf nieuwe organen gekregen. 2 Ibai Uriarte kreeg een nieuwe lever, maag, twaalfvingerige darm, dunne darm en alvleesklier. 3 De ouders van de jongen waren in november met hem naar de dokter gegaan, 4 omdat hij een opgezwollen buik had. 5 Het gezwel in zijn buik bleek toen het embryo van zijn tweelingbroer te zijn. 6 Toen artsen in november het embryo weggehaald hadden, 7 hadden ze een fout gemaakt. 8 Daardoor moest Ibai een vijfvoudige orgaantransplantatie ondergaan. 9 De operatie is geslaagd en heeft zes uur geduurd. 10 Ibai moet nog een tijd in het ziekenhuis blijven. Zin nr.



Plusquamperfectum (v.v.t.)



Perfectum (v.t.t.)



Imperfectum (o.v.t.)



Presens (o.t.t.)



1 2 3 4 5 6 7 8 9 10







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 13/20



Als je het goed hebt gedaan, zie je in de linker kolom wat er het eerst is gebeurd, in de middelste kolommen wat er daarna is gebeurd en in de rechter kolom wat er het laatste is gebeurd.



Verschillende soorten werkwoorden Een scheidbaar werkwoord is een werkwoord dat in twee stukken verdeeld kan worden. Bijvoorbeeld: ■ Ik vul het formulier in.



Een wederkerend werkwoord is een werkwoord dat me / je / zich / ons bij zich heeft. Bijvoorbeeld: ■ Hij herinnert zich die avond nog goed.



In de actieve vorm doet het onderwerp zelf iets. Een passieve vorm geeft aan dat er iets met het onderwerp gebeurt, het onderwerp doet het niet zelf. Bijvoorbeeld: ■ Actief: Ik bel morgen de dokter. ■ Passief: Hij wordt morgen door de dokter gebeld.



Oefening 11 Lees de tekst en vul het schema in. 1 Sommige mensen hebben een vreselijk slecht gebit. Zij schamen zich daar meestal voor. 2 Een slecht gebit valt snel op, bijvoorbeeld als je lacht. 3 Een vriend van mij werd laatst door de tandarts behandeld, nadat hij hem in het weekend met vreselijke kiespijn had opgebeld. 4 Deze tandarts raadde hem aan om een kunstgebit te nemen. 5 Een paar weken later is hij geopereerd. 6 Al zijn kiezen zijn getrokken. 7 Dat was wel een pijnlijke behandeling, hij heeft zich dan ook een paar dagen ziek gemeld. 8 Hij durfde zich zonder gebit ook niet op het werk te vertonen. 9 Maar toen hij een kunstgebit had, voelde hij zich veel beter. 10 Ik vind ook dat hij er erg door is opgeknapt.







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 14/20



Geef bij de werkwoorden in het schema aan of ze wederkerend of scheidbaar zijn of dat ze in de passieve vorm staan. Wederkerend werkwoord



Scheidbaar werkwoord



Passieve vorm



1 schamen zich 2 valt op 3 werd behandeld 3 (had) opgebeld 4 raadde aan 5 is geopereerd 6 zijn getrokken 7 (heeft) zich gemeld 8 zich vertonen 9 voelde zich 10 (is) opgeknapt



Oefening 12 Schrijf een tekst. Hoe ziet voor jou een ideale vakantiedag eruit? Schrijf een tekst in het presens (onvoltooid tegenwoordige tijd). Bijvoorbeeld: Ik sta pas om tien uur op. Dan ontbijt ik rustig. (Enzovoort.) Deze oefening kun je het beste maken op een apart vel papier en laten nakijken door je docent.







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 15/20



Sleutel Oefening 1 Zin nr. Onderwerp



Persoonsvorm



1



Mijn collega Jeanine



heeft



2



ze



liep



3



kasten



zijn



4



Wij



laten



5



ze



liep



6



Jeanine



aankwam



7



ze



wilde



8



die



bleek



9



mijn geschrokken collega



liep



10



de deuren



bleken



11



mijn collega



besloot



12



ze



wilde



13



ze



kon



14



hij



zat



15



Jeanine



begon



16



Dat



had



17



twee beveiligers



kwamen



18



Die



zeiden



Oefening 2 1 2 3 4 5 6 7 8



Zin 1 staat in het enkelvoud. Zin 2 staat in het enkelvoud. Zin 3 staat in het meervoud. Zin 4 staat in het meervoud. Zin 15 staat in het enkelvoud. Zin 16 staat in het enkelvoud. Zin 17 staat in het meervoud. Zin 18 staat in het meervoud.







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 16/20



Oefening 3 Zin 11 Mijn collega’s besloten toen de beveiliging te bellen Zin 12 en ze wilden hun telefoons pakken. Zin 10 Maar boven bleek de deur ook al op slot te zitten. Zin 17 Er kwam een beveiliger om haar te bevrijden.



Oefening 4 Zin nr. Onderwerp



Lijdend voorwerp



Persoonsvorm



1



Ongeveer vier miljoen Nederlandse huishoudens



dertig miljoen huisdieren



hebben



2



gezinnen met kinderen



een hond of kat



halen



3



Huisdieren



een belangrijke rol



kunnen



4



kinderen



verantwoordelijkheid



leren



5



de meeste huishoudens



Welk dier



hebben



6



een kat of een hond



-



is



7



47%



een kat



heeft



8



de hond



-



komt



9



konijnen, vissen en allerlei soorten vogels



een goed leven



hebben



elk gezin



gemiddeld zo’n driehonderd euro



trekt … uit



10



Oefening 5 Zin nr.



Lidwoord



1



Substantief



Adjectief



Werkwoord



makelaars – websites – huizen – naamwoorden



bijvoeglijke



kunt – vinden – wordt – gebruikgemaakt



aantrekkelijk



wordt



2



een – een



woning – klant



3



een – de – een



deel – informatie – website – huis – Rotterdam



is



4



een – de – een – een – het



deel – wijk – Schiebroek rustig – kindvriende– hoekwoning – garage- lijk – geliefde – ruime box – meter – achtertuin – geweldige – diepe – zuidwesten



vindt







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 17/20



5



De – een – een – de



woning – woonkamer – garagebox – woonkamer



brede – tuingerichte



heeft – bereiken – is



6



De – een – een



woning – voortuin – hal – garderobe



verzorgde – nette – ruime



heeft – voorzien



7



een – een



huis – zin – prijs



compleet – aantrekkelijke



kunt – kopen



Oefening 6 1 Het kindje heeft heel kleine voetjes, het heeft schoentjes in het kleinste maatje. 2 Het jongetje kan ook nog niet lopen op de schoentjes, vooral het jonge moedertje wil dat hij ze draagt. 3 Ze heeft de schoentjes voor haar zoontje gekocht in een winkeltje met veel dure spulletjes. 4 Ze koopt daar ook dure kleertjes voor hem die hij op feestjes moet dragen.



Oefening 7 Zin nr.



Bijwoord



Voorzetsel



Voegwoord



1



gisteren – lekker – wel – erg



in



hoewel



2



Meestal – nog steeds



in – op – na



en



3



niet zo vaak – gisteren – heel



naar



Daarom – maar



4



namelijk – precies – geleden



tijdens – op



dat



5



natuurlijk – goed – eigenlijk



voor



terwijl



Oefening 8 1 We hebben pas nieuwe buren: een man en een vrouw zijn vorige week naast ons komen wonen met hun drie kinderen. 2 Die kinderen zijn ongeveer even oud als onze kinderen, dus ik denk wel dat ze contact met die van ons zullen leggen. 3 Er wonen niet zo veel kinderen in deze buurt, dus dat vind ik wel leuk voor mijn kinderen. 4 Volgens mij komen ze uit Marokko, aan hun uiterlijk en kleding te zien. De vrouw draagt tenminste een hoofddoek, maar hun dochters dragen er geen. 5 Ze hebben zich al even aan ons voorgesteld, ook hun namen klinken Marokkaans. 6 We hebben afgesproken dat ze binnenkort een keer koffie bij ons komen drinken.







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 18/20



Zin nr. Persoonlijk voornaamwoord



Bezittelijk voornaamwoord



Aanwijzend voornaamwoord



1



we – ons



hun



2



ik – ze – ons



onze



die – die



3



ik



mijn



deze – dat



4



mij – ze



hun – hun



5



ze – ons



hun



6



we – ze – ons



Oefening 9 Zin nr.



Imperatief



Infinitief



Voltooid deelwoord



Andere vorm



1



kom



doet



2



zet … uit



begint stoppen



3 4



Luister



5



Doe … open



gaat – moet geeft



6



wegsturen



kunnen



7



aanmelden – betalen



wegsturen – moet



8



uit … zetten



gebeurd – vergeten



is – was



Oefening 10 Zin nr. Plusquamperfectum (voltooid verleden tijd)



Perfectum (voltooid tegenwoordige tijd)



Presens (onvoltooid (onvoltooid verleden tijd) tegenwoordige tijd)



heeft gekregen



1



kreeg



2 3



Imperfectum



waren gegaan



4



had



5



bleek



6



weggehaald hadden



7



hadden gemaakt moest



8 9



is geslaagd / heeft geduurd moet



10



Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 19/20



Oefening 11 Wederkerend werkwoord 1 schamen zich



Scheidbaar werkwoord



Passieve vorm



x



2 valt op



x



3 werd behandeld



x



3 (had) opgebeld



x



4 raadde aan



x



5 is geopereerd



x



6 zijn getrokken



x



7 (heeft) zich gemeld



x



8 zich vertonen



x



9 voelde zich



x



10 (is) opgeknapt



x







Extra oefeningen grammaticale termen bij Schrijf Vaardig – 20/20